Is het woord “Broodnodig” als handelsnaam voor voedselhulp voldoende ‘onderscheidend’?
Broodnodig
Meneer X – hij noemt zich “de Broodpater” – verleent al sinds jaar en dag onder de naam “Stichting Broodnodig” voedselhulp aan minvermogenden. Een van de bestuurders van de stichting begon onlangs, na te zijn opgestapt uit het bestuur, een soortgelijke stichting ook onder de naam "BroodNodig", maar dan met een hoofdletter N. Betrokkenen kregen daarover (en over nog een aantal andere zaken) onenigheid en de Broodpater stapte, toen een schikking niet mogelijk bleek, naar de rechter.
Verwarringsgevaar
De rechter past de regels van het handelsnaamrecht toe. Een van die regels zegt dat het verboden is een handelsnaam te voeren die eerder al door een ander wordt gevoerd of daar zó weinig van afwijkt dat er verwarring mogelijk is. Voorwaarde daarbij is dat de aard van beide ondernemingen een grote gelijkenis moet vertonen en dat zij in dezelfde plaats gevestigd moeten zijn. Dat was allemaal het geval en het leek dus een gelopen race.
Oorspronkelijkheid
Maar de rechter (in kort geding) zag dat anders. Een handelsnaam moet een zekere ‘oorspronkelijkheid’ bezitten. Anders dan in het merkenrecht worden daar niet al te hoge eisen aan gesteld. Is “Broodnodig” , was de vraag, een naam die oorspronkelijk genoeg is voor een stichting die minvermogenden aan voedsel helpt. Het doel van deze voorwaarde is om te voorkomen dat er een monopolie wordt gevestigd op woorden die noodzakelijk zijn voor het aanduiden van een bepaalde onderneming. Denk aan “Bakkerij” voor een zaak die brood verkoopt. Zo’n naam moet vrij blijven voor iedereen.
Monopolie
De vraag was dus of de (handels)naam “Broodnodig” vrij gebruikt moet kunnen worden voor een onderneming die voedsel verstrekt aan minvermogenden. De rechter vond van wel en wees de vordering op die grond af. Ik citeer zijn toelichting: “Deze naam heeft weinig tot geen onderscheidend vermogen, nu het gaat om een gangbare omschrijving voor iets dat men hard nodig heeft”. Ik ben dat niet met hem eens. Je kunt een stichting als deze naar mijn mening heel goed met een andere naam aanduiden. Nog sterker, je zou kunnen zeggen dat de gekozen aanduiding heel origineel (= oorspronkelijk) is. Van monopolisering van de naam “Broodnodig” is mijns inziens geen sprake.
Recht verspeeld?
De rechter heeft zich voor zijn oordeel – zoals uit het vonnis blijkt – sterk laten leiden door de omstandigheid, dat de eisende partij bij de eerdergenoemde schikkingsonderhandeling had gezegd geen bezwaar te hebben tegen het gebruik van de naam. Dat vormde zelfs een onderdeel van de overeenkomst die in de maak was. De rechter leidt daaruit af (ik citeer) “dat eiseres zelf ook kennelijk geen verwarringsgevaar duchtte van deze stichting”. Ja, vreemd is de opstelling van de Broodpater in deze natuurlijk wel en ik begrijp dat dat voor de rechter een argument kon zijn voor afwijzing van de vordering, maar het vermeende gebrek aan onderscheidingsvermogen van de naam “Broodnodig” is daarvoor naar mijn mening niet het juiste argument. De vraag is natuurlijk ook of de Broodpater zijn recht had verspeeld om zich op het handelsnaamrecht te beroepen. Ik heb daar mijn twijfels over. Een hoger beroep lijkt mij niet kansloos.
Comments